Misschien komt het door de sneeuw dat ik me ’s morgens al zo moe voel. Door de koude lucht die via de kieren van het huis vernuftig mijn botten binnenkruipt. Door de grijsgetrapte derrie die ervoor zorgt dat ik de rest van de dag natte voeten heb. Of is het de weerkaatsing van het licht op de sneeuw, waardoor de nacht niet langer de bescherming van algehele donkerte biedt?
Bij iedere blik die ik omhoog werp, zie ik donkere wolken, zwanger van het witte poeder. Soms, heel soms, wacht mij een stralend blauwe lucht. Dat is nog erger. Het brengt niet alleen ijzel en vrieskou met zich mee, maar ook het helse verlangen naar de lente. Naar de sappige groene grasvelden waar de krokussen voorzichtig hun gekleurde kopjes opsteken. Het doet me verlangen naar de warmte van de zon op mijn gezicht. Het licht dat banen trekt door het bladerdek van de bomen heen, om vervolgens sprookjesachtig het pad in het bos te verlichten. De stralend blauwe zon doet mij verlangen naar meisjes met dansende haren en sproeten in het gezicht, naar korte rokjes die eigenlijk net iets te veel laten zien.
Ik hoor de vogels al fluiten, want ik draag de lente in mijn hart. Kon ik haar maar openen om het voorjaar te bevrijden. Helaas. Ik draag de lente in mijn hart en de zomer in mijn lende. Toch heb ik de herfst al achter me gelaten en komt de winter tot een eind. Ik kijk naar buiten, naar meisjes in te korte rokjes, en voel de sneeuw op me neerdalen. Misschien komt het door de sneeuw dat ik me ’s morgens al zo moe voel.